De aansprakelijkheid van Internet-aanbieders blijft de gemoederen bezighouden. Maar let op: civielrechtelijke aansprakelijkheid is iets anders dan aansprakelijkheid in strafrechtelijke zin. Minister Sorgdrager heeft het over de laatste variant in haar antwoord op kamervragen ten aanzien van de rechtspositie van Internet-providers. Strafrechtelijke aansprakelijkheid ontstaat door het plegen van een strafbaar feit.
Toch classificeren sommige Internet-bedrijven de brief van de bewindsvrouwe als ‘ongenuanceerd’, maar tegen de stelling dat iemand die de wet overtreedt daarop kan worden aangesproken, kan toch moeilijk bezwaar worden aangetekend.
De kern van de discussie behoort zich dan ook toe te spitsen op de vraag in welke gevallen bedrijven of organisaties, zoals universiteiten die toegang tot openbare computernetwerken bieden, een beroep op een schulduitsluitingsgrond kunnen doen. Daarvoor geeft de minister zelf al een voorzetje: wie niet op de hoogte is of niet redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van het via hem gepleegde delict, gaat vrijuit. Het Openbaar Ministerie dient dus het tegendeel te bewijzen.
Zover is het nog niet. Allereerst wordt het strafrecht in Nederland beschouwd als het laatste redmiddel om de samenleving te sturen. Terughoudendheid is dus uitgangspunt. En als iemand aangifte bij de politie doet, is het nog maar de vraag of de staande magistratuur actie onderneemt. Zoals bekend loopt Justitie nauwelijks warm voor de vervolging van bijvoorbeeld softwarepiraten en de ervaring leert helaas dat ook hackers onderaan het prioriteitenlijstje van de officier staan. Anders gezegd: hoewel cyberspace rechtsnormen niet ontbeert, staat blijkbaar niemand te trappelen high-techovertreders aan te pakken.
Indien onze Minister van Justitie zich echt zorgen maakt over wat er allemaal ‘online’ plaatsvindt, lijkt het verstandig tenminste twee dingen te entameren. Allereerst formuleert het college van de procureurs-generaal – de top van Justitie – een heldere richtlijn voor opsporing en vervolging van elektronische criminelen, waaraan de Officier van Justitie zich moet houden. Daarnaast zullen proefprocessen voor jurisprudentie moeten zorgen om schulduitsluitingsgronden nader te concretiseren.
Pas dan wordt er daadwerkelijk een begin gemaakt met de aanpak van online-criminaliteit.