"Wie met metaforen uit de bouw omgaat, moet wel de juiste kiezen om daar lering uit te trekken", pareert Ton van den Haspel de kritiek op zijn gebruik van de bouwwereld als referentiekader voor de informatica.
In een reactie op mijn column De bouwwereld als lichtend voorbeeld (9 februari 1996) over de behoefte aan meer architecten in de informatica maakte Deny Smeets, voorzitter HBO-I-platform en afdelingsdirecteur Informatica Hogeschool Arnhem en Nijmegen de volgende opmerkingen (Wat is een informaticus? De bouwwereld biedt geen geschikt referentiekader, 22 maart 1996).
– Het HBO-I-platform (hoger beroepsonderwijs in de informatica) houdt zich vanuit zijn eigen invalshoek ook bezig met de identificatie van zaken die voor informatici van belang zijn, zoals deskundigheden, aansprakelijkheden, opleidingsinhouden en opleidingsniveaus.
– Bij het opstellen van opleidingsprofielen in de informatica gaat men niet meer uit van specifieke functies, maar van specifieke taken en taakclusters.
– De bouwwereld zou (mede vanwege haar reputatie) niet geschikt zijn om als referentiekader te dienen voor functies in de informatica.
– Het hanteren van een bestaand referentiekader als de bouwwereld zou in strijd zijn met de door mij noodzakelijk geachte ’totaal andere manier’ van kijken naar de automatisering.
Ik hoef uit die kringen dus voorlopig nog geen ondersteuning te verwachten bij een nadere uitwerking van de gedachte om:
– bepaalde functies in de informatica van nieuwe namen te voorzien en van elkaar te onderscheiden naar analogie van de organisatie van de bouwsector in brede zin, dus die van (stads-) planologen, architecten, makelaars, projectontwikkelaars, aannemers, constructeurs, opzichters etcetera;
– het bouwen van een informatiesysteem niet simpelweg te vergelijken met het bouwen van een nieuw huis, maar met de ontwikkeling of renovatie van een stadsdeel;
– de taken en verantwoordelijkheden van informatici bij voorkeur te beschrijven in algemene termen die daarvoor al in andere sectoren voor vergelijkbare posities worden gebruikt, in plaats van daarvoor de specifieke informatica-terminologie te hanteren.
Blijven steken
Het is heel goed mogelijk dat het HBO-I-platform niet direct zit te wachten op een andere benaderingswijze. Het zal al moeilijk genoeg zijn om de opleidingsprofielen af te leiden van de taken en taakclusters in de informatica. Als die ook nog eens vergeleken moeten worden met taken van andere disciplines, zou men wel eens door de bomen het bos niet meer kunnen zien.
Mijns inziens loopt men dan wel het risico te blijven steken in de specifieke materiële aspecten van de informatiekunde en de informatica. Dat zou jammer zijn voor de studenten, want in de beroepspraktijk krijgen de afgestudeerden – als alles volgens plan verloopt – gaandeweg meer te maken met zaken van organisatorische en communicatieve aard, die een veel algemener karakter hebben. Die komen pas duidelijk in het vizier als men voldoende afstand van de informatica neemt en op een hoger abstractieniveau naar vergelijkbare beroepen in andere sectoren durft te kijken. Dat hoeft wat mij betreft niet perse alleen de bouwsector te zijn; voor sommige aspecten zou het ook de grafische sector of de amusementswereld kunnen zijn. Informatici die om de een of andere reden terugschrikken van de reputatie van de bouw, kunnen zich daar misschien beter in terugvinden.
Hoe het ook zij: het doel van zo’n vergelijking is niet alleen om het beroep voor leken beter toegankelijk te maken. Ook voor de doorsnee systeemontwerper kan het geen kwaad als de taken, vaardigheden en verantwoordelijkheden eens nauwkeurig met die van architecten en constructeurs worden vergeleken. De informatica-bedrijfstak kan vast en zeker het een en ander leren van andere sectoren.
Te simpele vergelijking
Misschien is het van informatici te veel gevraagd om zo’n grote afstand van de materie en van hun positie te nemen. Een dergelijke evaluatie kan misschien beter door objectievere professionele arbeidsanalisten worden uitgevoerd. Wellicht is het ook beter als dat in een ander platform wordt gedaan. Als men echter in deze kwestie zo’n afwijzende standpunt meent te moeten verkondigen, moeten er betere argumenten op tafel komen dan de redenen die Van ’t Hof en Van Beek aanvoeren in het artikel Automatiseerders bouwen ‘luchtkastelen’ op Haagse bluf (NGI-magazine, januari 1996).
Dat artikel zal door de humoristische schrijftrant en de sappige voorbeelden ongetwijfeld vaker worden aangehaald door personen die niet in de gaten hebben dat de auteurs een te simpele vergelijking met de bouw van een huis maken. Het verhaal zou er anders hebben uitgezien als ze een vergelijking met bijvoorbeeld een renovatieproject in de bouw (of beter nog, met de renovatie van een stadsdeel) zouden hebben gemaakt. Dan komt de automatisering in een geheel ander daglicht te staan, en kan er ook op een nieuwe manier naar worden gekeken. Wie met metaforen uit de bouw omgaat, moet wel de juiste kiezen om daar lering uit te trekken.
Door het gebruik van de metafoor van een architect komt duidelijk aan het licht dat de typische verantwoordelijkheden van deze functie in de informatica nog over verschillende personen zijn verdeeld, waardoor niemand te vinden is die het geheel nog kan overzien. Dat leidt vooral in complexe client/server-omgevingen tot ernstige problemen. Daardoor verwacht ik dat de behoefte aan architecten op diverse niveaus in de informatica snel zal toenemen. Ik hoop dat het HBO-I-platform niet met de mond vol tanden zal staan als tegen die tijd gevraagd wordt of het zijn studenten, net als in de bouwwereld, ook op dergelijke functies voorbereidt.
Drs A. van den Haspel, freelance medewerker Computable