Verbindingen over langere afstand geven meer problemen dan lokale. Wide-area-communicatiesystemen zijn minder betrouwbaar, langzamer en hebben meer last van ruis. De huidige lan’s leveren snelle geschakelde verbindingen; met de juiste software kan elk op het netwerk aangesloten apparaat met elk ander knooppunt op het lan (en op andere lan’s, via bridges en routers) communiceren. Een vergelijkbare flexibiliteit valt te bereiken door de routers te koppelen via specifieke huurlijnen, al is deze oplossing trager dan een lokale verbinding.
De hoge kosten van wan-verbindingen maken het in de praktijk een economische noodzaak om geschakelde diensten te gebruiken, zodat de kosten evenredig zijn aan de duur van de verbinding. Het openbare telefoonnetwerk (Pstn) is het bekendste voorbeeld; daarnaast biedt Isdn een snellere optie. Er bestaan ook pakketgeschakelde netwerken (X.25, IP, frame relay) voor regelmatige gebruikers.
Een voordeel van Isdn tegenover Pstn is dat het opzetten en verbreken van verbindingen minder tijd kost, al duurt het nog steeds lang vergeleken met de vaste verbindingen in een lan.
Deze verschillen hebben veel impact, omdat systemen op de verschillende omstandigheden afgestemd moeten zijn. De kans op fouten is in een wan veel groter dan in een lan. Daarom houden slechts weinig lan-applicaties rekening met foutherstel. Dezelfde software wordt echter vaak gebruikt voor wan-verbindingen. Neem bestands-transfer: als een verbinding halverwege de overdracht verbroken wordt, zou het systeem na herstel van de verbinding moeten weten waar het gebleven is, zodat niet de hele transfer opnieuw gestart moet worden.
Interactieve systemen vormen een groot probleem. Als een interactieve gebruiker op afstand een verbinding verliest, moet de host de lijnstoring detecteren en automatisch de sessie afsluiten, anders zal de volgende gebruiker bij het inloggen geen beveiligingscontrole tegenkomen. De nieuwe verbinding moet daarom vanaf het begin worden opgezet. Om dit probleem op te lossen, worden vaak store-and-forward-technieken gebruikt, echter alleen voor specifieke applicaties en zonder veel compatibiliteit met lokale toepassingen. Voorbeelden hiervan zijn e-mail en Lotus Notes. Notes-clients maken lokaal verbinding met de database-server. Deze server repliceert alle veranderingen naar alle partner-databases volgens door de beheerder gedefinieerde regels voor wie, wat en wanneer. Meerdere partner-databases kunnen – geheel transparant – lokaal of op afstand gekoppeld zijn. De servers hoeven slechts aangesloten te zijn op wan-verbindingen als er updates verstuurd worden. Als een verbinding tijdens een server-to-server-update verbroken wordt, gaan de servers na herstel van de verbinding gewoon verder, waarbij alle onvoltooide replicaties geactualiseerd worden.
Vaak is echter een online-verbinding over grotere afstand nodig, bijvoorbeeld bij systemen voor transactieberichten. Een groter probleem vormen PC-gebruikers. Tegenwoordig is het zeer eenvoudig om een PC op grote afstand aan een lan te koppelen.
Bij de centrale site biedt een server meerdere communicatiepoorten met een Pstn- of Isdn-modem, en één per gebruiker. De gebruiker maakt contact met deze server en benut speciale client-software, waardoor het lijkt of de PC op het centrale lan is aangesloten. Deze software is compatibel met de PC’s die echt op het lan zijn aangesloten. Produkten als Network Connect, Lan Distance of Ras leveren server-functies op PC-hardware. Ook kan men speciale kastjes gebruiken.
De PC-software is weliswaar compatibel met het centrale lan, maar de prestatie ligt op een ander niveau. De lokale gebruiker heeft een lan met een prestatie van 10 Mbit per seconde, terwijl die op afstand het moet doen met 28.8 of 64 Kbit per seconde. Bij het ontwikkelen van applicaties voor gebruik op afstand moet men daarom rekening houden met lagere snelheden en het herstel van verbindingen.
Het client/server-model helpt hierbij. In plaats van bestandsopdrachten worden SQL of rpc’s over het netwerk verstuurd; die nemen veel minder bandbreedte in. Dit zal veel prestatieproblemen oplossen, maar alleen voor de nieuwe generatie applicaties. Bovendien blijven netwerkstoringen problematisch. Daarom verdienen ingebedde software-agenten aandacht. Deze architectuur bevat een store-and-forward-mechanisme in de basisverbinding. De client-applicatie communiceert via een api met de agent in het client-systeem. Deze communiceert met een agent op afstand, die weer aansluit op de server-code. De agent maakt het mogelijk dat meerdere objecten op de server worden uitgevoerd voordat ze naar de client terugkeren (tenzij terugkeer nodig is voor de interactie). Dit minimaliseert de lijnbelasting. De agenten onderhandelen ook over verbroken verbindingen (met beveiliging), zonder client- of server-functies af te breken. De lijn wordt hierdoor effectiever benut.