Internet is oorspronkelijk opgezet voor academici en onderzoekers in alle disciplines over de hele wereld. Na het succes van het Arpanet – dat in de jaren zeventig voor het grootste deel werd betaald door het Amerikaanse Department of Defense – hadden de onderzoekers behoefte aan een moderne opvolger.
Het was inmiddels duidelijk dat de universiteiten hun eigen netwerken hadden, zodat het Arpanet – een netwerk van computers – vervangen moest worden door een netwerk van netwerken, zodat elke computer op elke campus elke andere computer op elke andere campus kon bereiken. Vandaar de naam Internet. De financiering was deze keer hoofdzakelijk afkomstig uit de onderzoeksbudgetten van landen over de hele wereld.
De protocol-suite van het Internet omvat: (a) een netwerklaag (IP) met daarin een datagram-georiënteerd, onbetrouwbaar protocol; (b) twee transportprotocollen bovenop IP, die een betrouwbaar communicatiepad moeten bieden: het verbindingsgeoriënteerde TCP en het verbindingsloze UDP; (c) verbindingsgeoriënteerde gebruikersdiensten: een virtuele terminal (telnet), bestandsoverdracht (ftp) en e-mail (smtp).
De verbindingsloze UDP-dienst wordt gebruikt in client/server-systemen, waarbij meerdere PC’s een enkele, gemeenschappelijke server kunnen gebruiken. Achteraf laten het succes van het Internet en de mislukking van OSI zich eerder verklaren door de aanwezigheid, respectievelijk afwezigheid van toepassingen dan door het netwerk zelf.
De universiteit van Berkeley speelde een belangrijke rol. Ze werkte mee aan de ontwikkeling van de protocol-suite, maar ontwikkelde daarnaast ook een onafhankelijk, op Unix gebaseerd besturingssysteem, Berkeley BSD. Het lag voor de hand om BSD en de Internet-protocollen samen te voegen. Gezien de academische achtergrond van Unix was het onvermijdelijk dat de Internet-protocollen de de facto standaard voor alle Unix-versies zouden worden, met of zonder Internet. Vervolgens kwam er een programmeerbare standaard voor toegang tot TCP en UDP, genaamd sockets, gevolgd door uitbreidingen voor local-area-netwerken door Sun Microsystems (NFS, XDR, RPC en ARP); het enige heterogene communicatiesysteem in de industrie was geboren. Merk op dat Sun Open Network Computing (ONC), zoals het ook genoemd wordt, is afgeleid van Internet-standaarden, maar dat het op alle lokale systemen draait, van PC’s tot mainframes.
Eén belangrijke toepassing van het IP-netwerkprotocol is het gebruik van multiprotocol-routers geweest. Het Internet was verantwoordelijk voor het routeren van IP-pakketten van een ‘source’-locatie naar een ‘destination’-locatie, gebaseerd op een uniek adres. Er werden verschillende routeringsprotocollen ontwikkeld (zoals RIP en OSPF), die gedurende de netwerkrevolutie van de afgelopen jaren zijn toegepast in produkten van Cisco, Wellfleet, IBM en dergelijke. Frame relay lijkt misschien een betere keus voor backbones tussen routers, maar het aantal lokale IP-backbones is aanzienlijk.
Tot een paar jaar geleden waren het Internet en lokale systemen (hoofdzakelijk Unix en routers) niet meer dan passerende voorbijgangers, ook al gebruikten ze dezelfde technologie. De komst van het ‘world wide web’ en grafische browsers heeft het Internet verheven tot een sector van algemeen belang, tot groot verdriet van de academische wereld (die de aanleg van het Internet heeft betaald) maar onder grote belangstelling van het bedrijfsleven. Tegenwoordig installeert men Internet-technologie in lokale IP-netwerken; deze netwerken worden ‘intranets’ genoemd.
Het Internet biedt het bedrijfsleven een methode om produkten en diensten aan een enorm legioen eindgebruikers aan te bieden, die – zo valt af te leiden uit het feit dat ze over dure PC’s beschikken – wel wat geld te besteden hebben. Het Internet wordt daarom gezien als een vehikel voor commercieel handelsverkeer. En omdat het een IP-netwerk is, kan geschikte client-software er voor zorgen dat verkeer naar specifieke servers gerouteerd wordt, zodat het Internet als een goedkope IP-backbone te gebruiken is. Sommigen, zoals IBM, zijn van plan om dit toch al overbelaste netwerk te gebruiken voor het transport van spraak.
De vraag is: wie gaat het Internet betalen? Het is nu zwaar overbelast en moet snel uitgebreid worden. Beveiliging en andere transactiediensten kunnen met specifieke client- en server-software in de toepassingen worden ingebouwd, maar het Internet zelf zou betere faciliteiten voor beveiliging en doorberekening moeten bieden. De tijd is rijp voor professionele disciplines op het Internet, maar wie doet dat en wie gaat het betalen?