Ethernet is momenteel het belangrijkste netwerktype voor lokale toepassingen. Het heeft veel praktische voordelen op het gebied van fysieke bekabeling, vooral sinds men is overgestapt van ‘vampire taps’ in een dikke coaxkabel naar hubs en niet-afgeschermde ’twisted pair’ kabels (unshielded twisted pair, utp).
Deze ster-configuratie is veel eenvoudiger te installeren en te verplaatsen dan zijn ‘multidrop’-voorganger. De hub is echter een fysieke constructie; het geheel werkt nog steeds als een Ethernet met een transmissiesnelheid van 10 Mbps op contentiebasis. Hubs kunnen aan elkaar gekoppeld worden; ook in dat geval blijft er echter sprake van een enkel Ethernet, zij het met meer stations.
Inmiddels zijn er ‘bridges’ voor deze hub-systemen; hiermee kunnen Ethernet-netwerken gesegmenteerd worden. De segmenten worden onderling verbonden door de ‘bridge’; alleen als er een pakketje van het ene segment naar het andere moet, stuurt de ‘bridge’ het pakketje door.
Om hogere transmissiesnelheden te halen – noodzakelijk omdat gebruikers alsmaar ambitieuzer werden en steeds meer slecht ontworpen PC-software gebruikten – is men glasvezel op contentiebasis gaan toepassen, zoals de Fddi (Fiber Distributed Data Interface) ring-architectuur. Dit systeem, met een transmissiesnelheid van 100 Mbps, is direct te koppelen aan diverse apparaten maar wordt in de praktijk meestal als ‘backbone’ gebruikt om ‘bridged hubs’ met elkaar te verbinden.
Er zijn ook technieken om een gewone full-duplex-verbinding te realiseren (gewoon Ethernet is half-duplex) en om de transmissiesnelheid op te voeren tot 100 Mbps. Een Ethernet-adapter van 100 Mbps is echter tien keer zo duur als een simpele Ethernet-kaart voor de PC en is daarom voor veel gebruikers niet aantrekkelijk.
Het ligt dan ook voor de hand om alle aandacht op de hub te richten. Een simpele gedeelde hub kan worden vervangen door een iets duurdere geschakelde hub. De schakelaars in de hub zorgen ervoor dat de verschillende aansluitingen tegelijk actief kunnen zijn, zodat elk aangesloten apparaat over 10 Mbps kan beschikken. Dit is voor de meeste applicaties meer dan genoeg, met uitzondering van zware cad-, multimedia- en server-toepassingen. Bestaande PC-adapters en bekabeling (utp) hoeven niet aangepast te worden; een geschakelde hub is transparant.
De geschakelde hubs moeten zelf echter ook gekoppeld worden, en wel met een transmissiesnelheid die voorkomt dat de hub zelf een flessehals wordt. Sommige geschakelde hubs en backbones zijn gebaseerd op leverancierspecifieke technologie; ‘cell-relay’ zoals atm (asynchronous transfer mode) is echter de aangewezen oplossing, omdat het gecombineerd kan worden met de ontwikkeling van ‘wide-area’ netwerken en door massaproduktie relatief goedkoop is.
Het gebruik van op atm gebaseerde geschakelde hubs is een goede oplossing voor de langere termijn, naarmate er meer compatibele op atm gebaseerde ‘wide-area’ netwerken beschikbaar komen. Er zit wel een addertje onder het gras. Hubs worden veelal gebruikt als simpele ‘point-to-point bridges’, maar dit is alleen voor de simpelste systemen een effectieve oplossing. Om de weinig fijnzinnige lan-technologie aan te sluiten op ‘wide-area’ netwerken zijn routers uitgevonden. De huidige routers ondersteunen diverse protocollen, zoals Internet Protocol (IP) en ‘frame relay’. Daarnaast kunnen ze ook als ‘bridge’ worden gebruikt. In een door atm gedomineerde wereld is het dus noodzakelijk om routeringsfuncties te bieden, zodat de hubs bereikt worden. Dit is het concept van een virtueel lan, een faciliteit die momenteel door alle atm-leveranciers wordt verkocht. Niet in de laatste plaats door IBM, die enigszins aan de kant stond bij de router-revolutie en niet van plan is de boot te missen wanneer geschakelde netwerken het roer overnemen.
Het is op zich goed mogelijk atm-technologie tot de communicatie-eindpunten door te laten lopen, waarbij het Ethernet volledig geëlimineerd kan worden. Dit zal voor specifieke apparaten zoals communicatiecontrollers ook wel gebeuren; voor de meeste eindstations (PC’s, X-terminals en dergelijke) zal deze ontwikkeling echter niet op korte termijn plaatsvinden. Het probleem is dat een atm-kaart in een router wordt geleverd met de juiste software erbij, terwijl op PC’s doorgaans software draait die alleen communiceert met een lan-controller. De behoefte aan virtuele lan’s blijft hierdoor bestaan. Een lan en de meer specialistische, direct aan atm gekoppelde apparaten kunnen best naast elkaar op hetzelfde geschakelde atm-netwerk werken. Daaruit volgt ook dat routers een kritische rol zullen blijven spelen. Directe atm-protocollen zijn nog niet rijp, en de enorme aantallen geïnstalleerde systemen met IP, IPX, SNA en Netbeui zullen de komende jaren ook niet verdwijnen.
Het is interessant om de ontwikkeling van openbare netwerken te volgen. SNA domineert in de markt voor besloten bedrijfsnetwerken, terwijl OSI nog steeds wordt vertegenwoordigd door de snel verouderende X.25-netwerken. IP en routers worden algemeen gebruikt voor besloten netwerken en voor openbare netwerken (Internet). ‘Frame relay’ is in elk geval een verbetering ten opzichte van IP voor het realiseren van ‘backbone’-netwerken tussen routers, zowel openbaar als besloten. In de praktijk zijn veel ‘frame relay’-netwerken van binnen overigens op atm gebaseerd.
Hoe snel atm zich ook ontwikkelt, we zullen altijd met IP, routers en dergelijke door het leven moeten gaan. Tenslotte voorzien virtuele lan’s in een reële uitbreiding die ieders aandacht verdient, vooral omdat ze een migratiepad bieden waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van de op dit moment geïnstalleerde PC-lan’s.