Vijftig jaar geleden werd de Stichting ‘Het Mathematisch Centrum’ opgericht. Het instituut van deze stichting, het Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI), heeft zich in die halve eeuw een goede positie verworven in de internationale onderzoekswereld als organisatie voor grensverleggend onderzoek. Een gesprek met de huidige directeur, Gerard van Oortmerssen, over de geschiedenis van het CWI en, vooral, over de toekomst.
"Te Amsterdam is een Stichting ‘Het Mathematisch Centrum’ in het leven geroepen, die de systematische beoefening van de zuivere en toegepaste wiskunde in ons land zal trachten te bevorderen, onder andere door samenwerking van Nederlandse wiskundigen met beoefenaars van andere wetenschappen, techniek en maatschappelijke kennis waarin de wiskunde wordt toegepast, de oprichting van een Instituut voor Zuivere en Toegepaste Wiskunde met bibliotheek en technische hulpmiddelen voor wiskundige berekeningen, het uitgeven van publikaties, enzovoort enzovoort." Zo begint een artikel in het Algemeen Handelsblad van 27 februari 1946.
De oprichters, onder wie zich illustere figuren bevinden als Van der Corput, Sizoo, Van Wijngaarden, Koksma en Verrijn Stuart, meenden dat wiskundig onderzoek een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan de na-oorlogse periode van wederopbouw en economisch herstel. Een stichting met een eigen onderzoeksinstituut zagen ze als een daartoe geëigend middel. Vijftig jaar later is de Stichting het Mathematisch Centrum (SMC) zelf wat uit beeld verdwenen. Zij is formeel beheerder van het instituut, dat zo’n vijftien jaar geleden zijn naam wijzigde in Centrum voor Wiskunde en Informatica. Daarnaast is de stichting sinds het begin van de jaren tachtig ook verantwoordelijk voor het verdelen van overheidssubsidie die via NWO als zogeheten ’tweede geldstroom’ beschikbaar wordt gesteld voor wiskundig wetenschappelijk onderzoek bij de universiteiten.
Het ligt overigens in de bedoeling om de activiteiten die te maken hebben met het verdelen van de geldstromen uit de SMC te halen en in een nieuwe NWO-stichting onder te brengen. Dan kan de SMC zich weer uitsluitend op het beheren van het instituut richten. Die nieuwe stichting zal dan worden belast met het toekennen van subsidie aan zowel wiskundig als informatica-onderzoek.
De oorspronkelijke gedachte
Het instituut van de SMC, het CWI, telt vandaag de dag ruim 150 onderzoekers en heeft een omzet van 25 miljoen gulden. Ruim 17 miljoen gulden bestaat uit een basissubsidie van de overheid. De rest is afkomstig van Europese onderzoeksprojecten en, in toenemende mate, van het bedrijfsleven, dat het CWI onderzoeksopdrachten verstrekt. De wortels van het instituut liggen in wiskundig onderzoek, dat geleid zou moeten worden door maatschappelijke behoeften. Voor de Tweede Wereldoorlog werd voornamelijk zuiver wiskundig onderzoek aan de universiteiten gedaan. Men had nauwelijks ervaring met toegepaste wiskunde. De wiskundigen waren mensen die in een ivoren toren leefden. Gedurende de oorlog vatte bij enkelen van hen, zoals Van der Corput, de gedachte post dat ze na de bevrijding op een of andere manier zouden moeten meehelpen aan de economische en maatschappelijke wederopbouw.
"De SMC was een concretisering van die gedachte, net als de studie tot wiskundig ingenieur die toen werd opgezet", aldus de huidige directeur van het instituut, dr Gerard van Oortmerssen, die constateert dat die oorspronkelijke gedachte in de vijftig jaar van het bestaan van het instituut niets aan kracht verloren heeft. "We hebben halverwege de jaren zeventig misschien een periode gehad, waarin het accent wat meer op het fundamentele onderzoek is gelegd. Het CWI was toen enigszins in zichzelf gekeerd en legde wat meer de nadruk op het uitbrengen van wetenschappelijke publikaties en op het streven naar internationale wetenschappelijke erkenning. Maar vanaf de tweede helft van de jaren tachtig is steeds meer samenwerking gezocht met andere geledingen in de maatschappij, in een poging om het fundamentele en toepassingsgerichte onderzoek te combineren."
Empirisch onderzoek
In de eerste jaren van het bestaan is veel onderzoek gedaan op het gebied van toegepaste wiskunde, zoals statistiek, numerieke wiskunde en waarschijnlijkheidsberekening. Instituten als het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Centraal Planbureau hebben veel aan de onderzoeksresultaten gehad. Ook Rijkswaterstaat, het Nationaal Luchtvaartlaboratorium, Shell, Fokker en de financiële wereld hebben er gebruik van kunnen maken. Hetzelfde geldt voor medici, biologen en farmaceuten, die na de Tweede Wereldoorlog in toenemende mate empirisch onderzoek gingen verrichten met behulp van wiskundige technieken.
Er zijn bijvoorbeeld berekeningen gemaakt voor het Deltaplan en er is een wiskundige beschrijving ontwikkeld voor epidemieën. Tegenwoordig wordt onderzoek gedaan naar grootschalige modellen voor grondwatervervuiling en smogvoorspelling. Ook op het gebied van verkeer en vervoer zijn voor tal van praktijkproblemen oplossingen gevonden door het ontwikkelen en toepassen van nieuwe wiskunde en rekenmethoden. Door pionierswerk in discrete wiskunde legde het instituut in de jaren tachtig de basis voor een onderzoeksgroep in de cryptografie die sindsdien vooral op Europees niveau actief is en een bijdrage levert aan de ontwikkeling van beveiligingsmethoden voor elektronische betaalvormen.
Al vrij snel na de oprichting van het instituut richtten de onderzoekers zich ook op de informatica. "Is informatica een echte wetenschap? Die vraag is voor mij heel moeilijk te beantwoorden", aldus Van Oortmerssen. "Je kunt het bouwen van systemen enerzijds beschouwen als een ingenieursactiviteit. Maar aan de andere kant is het ook een vorm van toegepaste wiskunde. In eerste instantie hielden de wiskundigen op het instituut zich bezig met het ontwikkelen van een computer om zichzelf van rekentuig te voorzien. Dergelijke rekenmachines waren zo vlak na de oorlog nog niet op de markt. Eén van de medewerkers van het instituut, Aad van Wijngaarden, is naar Engeland en de Verenigde Staten gegaan om zich op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen daar. Met de kennis die hij daar opdeed, is hij computers gaan bouwen die gebaseerd waren op de relaistechniek. Als spin-off van zijn werk ontstond een bedrijf, Electrologica, dat voor de commerciële markt hardware is gaan bouwen. Later is de onderneming door Philips opgekocht. Met de oprichting van Electrologica is het verdere onderzoek op het gebied van hardwaretechnologie gestaakt."
Wiskunde en Informatica
Het stopzetten van het bouwen van computers betekende echter niet dat het instituut zich afwendde van de informatica. Integendeel; men richtte zich op het ontwikkelen van compilers en programmeertalen. Algol 68 is zo’n taal. In de jaren zeventig is Algol echter verdrongen door andere talen, zoals Fortran en Pascal. Informatica had als toegepaste vorm van wiskunde inmiddels een wetenschappelijke status gekregen en was uitgegroeid tot een aparte discipline. Dat kwam in het begin van de jaren tachtig ondermeer tot uiting in de wijziging van de instituutsnaam in Centrum voor Wiskunde en Informatica.
"Het CWI heeft zich vanaf dat moment toegelegd op de theoretische en wiskundige aanpak van informatica-problemen, zonder de praktische kant van de toepassingen te verwaarlozen. Een aantal jaren geleden hebben we het Graphical Kernel System ontwikkeld, een grafische standaard waar nu in licentie het bedrijfsleven verder aan bouwt. Op het gebied van cryptografie zie je dat het samengaan van wiskundig onderzoek op het terrein van de getaltheorie en de informaticatechnologie ook zijn vruchten afwerpt. De resultaten van het onderzoek worden nu gebruikt om de chipkaart beter te beveiligen. Ons werk op het gebied van statistiek en operations research heeft Van Gend & Loos geholpen om een informatiesysteem te bouwen voor de ‘routering’ van de vrachtwagens. De resultaten van ons wiskundig onderzoek zetten we ook in om de Nederlandse Spoorwegen te helpen bij het optimaliseren van de dienstregeling en de inzet van materieel", schetst Van Oortmerssen de IT-activiteiten van het CWI vanaf de jaren tachtig.
De laatste jaren zijn vooral gedistribueerde databases, datamining, software-engineering, multimedia en Internet onderwerpen voor onderzoek. Het CWI speelt nu een coördinerende rol in het onderzoek naar het gebruik van World Wide Web op de elektronische snelweg. "Daarnaast zijn we actief in nationale en Europese Hpcn-programma’s (High Performance Computing & Networking). Het gaat daarbij niet alleen om fundamenteel onderzoek, maar ook om praktische toepassingen van dergelijke supercomputers in met name milieu-onderzoek", aldus Van Oortmerssen, die in 1991 de overstap maakte van het Maritiem Research Instituut te Wageningen naar het CWI, waar hij in 1994 werd benoemd tot algemeen directeur.
Samenwerking met bedrijven
"Ik hecht veel waarde aan contacten met het bedrijfsleven. De laatste jaren zijn we heel bewust relatienetwerken aan het opbouwen. Dat valt niet altijd mee, omdat er traditioneel een kloof tussen de wetenschappelijke wereld en het bedrijfsleven bestaat. Wij zijn niet gewend om de taal van het bedrijfsleven te spreken en ondernemingen vinden het soms moeilijk om een relatie met het CWI aan te gaan. We positioneren ons niet als een softwarehuis, maar als een internationaal erkend centre of excellence dat zich richt op grensverleggend onderzoek. De resultaten daarvan moeten echter wel in de praktijk zijn toe te passen." Overigens constateert Van Oortmerssen dat die kloof tussen wetenschap en bedrijfsleven zich langzaam maar zeker aan het dichten is.
"De IT-industrie heeft altijd op een heel gemakkelijke manier zijn geld verdiend. De kwaliteit van het gebodene stond minder op de voorgrond. Toen in het begin van de jaren negentig de bomen niet meer tot de hemel groeiden, is in de Nederlandse softwarebranche het besef doorgedrongen dat men toch meer aandacht moet schenken aan de kwaliteit van de geleverde produkten en diensten, door onderzoek te doen en kennis op te bouwen, en dat zowel universiteiten als wetenschappelijke instituten daarbij kunnen helpen. In de vliegtuigbouw, de landbouw en de weg- en waterbouw bestaat die samenwerking tussen bedrijfsleven en wetenschappelijke wereld al vele jaren."
"Daarom is het een goede zaak dat bij de IT-branche-organisatie Fenit een onderzoekscoördinator is aangesteld die als makelaar tussen de twee werelden opereert. Die aanstelling duidt erop dat het bedrijfsleven aan het ontdekken is wat wij voor het oplossen van praktische problemen kunnen betekenen. Ook zie ik een toenemende belangstelling van individuele bedrijven voor wetenschappelijke instituten als het CWI. Sinds 1991 organiseren we jaarlijks een bedrijvendag en elk jaar komen er meer mensen op af. De laatste keer telden we 160 vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven die van ons wilden horen wat we voor hen kunnen betekenen."
Technologische topinstituten
Ook de overheid is er veel aan gelegen om de relatie tussen onderzoeksinstituten en bedrijfsleven te verstevigen. Vorig jaar kwam de regering met de nota ‘Kennis in beweging’, waarin ze voorstelde een aantal technologische topinstituten op te richten die toegepast wetenschappelijk onderzoek gaan uitvoeren in nauwe samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven. Eind januari verscheen in de Staatscourant een oproep aan belangstellenden om aan te geven op welke onderzoeksterreinen ze een dergelijk topinstituut wensen.
"Ik verwacht dat er bedrijven opstaan die aangeven dat een dergelijk instituut op het brede veld van de informatietechnologie gewenst is", zegt Van Oortmerssen. "In dat geval ben ik van mening dat het CWI uitstekend in het profiel past. We zullen er in het voorkomende geval alles aan doen om, in samenwerking met andere instituten die zich op het gebied van telematica en informatietechnologie bewegen, een goede organisatatiestructuur op te zetten. De oprichting van zo’n topinstituut zou een doorbraak betekenen en leiden tot een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van de Nederlandse IT-industrie. Zowel de wetenschap als de economie vaart daar wel bij."
Cok de Zwart, freelance medewerker Computable