ROTTERDAM – Vrijwel gelijktijdig met de eis van de Tweede kamer om de concurrentie in de sector telecommunicatie per 1 juli 1997 vrij te geven blijkt het onvermogen van PTT Telecom en de overheid om aan de belangrijkste voorwaarde van een beginnende vrije markt te voldoen.
Geen enkele nieuwkomer in de telecom-markt kan volgend jaar zonder de welwillende medewerking van PTT Telecom een poot aan de grond krijgen. Voor de lange afstanden moet hij er vaste verbindingen huren, en voor bereik van de meeste van de 8 miljoen aansluitingen biedt slechts het huidige telefoonnet soelaas.
Wat zullen die concurrenten voor die verbindingen van Telecom gaan betalen? En welke kwaliteit mogen ze eisen? Die voorwaarden, samengevat met de term ‘interconnectie’, zijn grotendeels bepalend voor de concurrentieverhoudingen.
Minister Jorritsma waarschuwde de Tweede Kamer bij voorbaat. Ze heeft de benodigde regels voor interconnectie waarschijnlijk niet gereed op 1 juli 1997. Ze hoopt echter dat PTT Telecom met de concurrenten tot overeenstemming komt over interconnectie, net zoals dat met GSM-aanbieder Libertel snel geregeld was.
PTT Netwerkbedrijf is welwillend, ook ten opzichte van huidige concurrenten. Die krijgen huurlijnen met flinke korting op de officiële tarieven, evenals vrijwel alle grote klanten van PTT Telecom. De contracten komen via onderhandeling tot stand. Bijna alle grote partijen zijn verguld met hun korting en houden over de officiële, te hoge tarieven hun mond.
Hoorzitting
Dit bleek vorige week tijdens een hoorzitting over het ‘consultatiedocument’ tarieven voor huurlijnen en kostprijzen van PTT Telecom. Deze hoorzitting had plaats bij de TND (Toezicht Netwerken en Diensten), de nieuwe club van Jorritsma die de marktwerking in deze branche in de gaten moet houden. Slechts één concurrent van PTT, Rabofacet, was aanwezig en vroeg het woord. Het ging dan ook over verlaging van officiële tarieven die PTT voor grote klanten in contracten al realiseert. Voorts spraken er drie belangenclubs: BTG (telecom-grootgebruikers); Vecai (kabelexploitanten) en de Capt.
De laatste, een onafhankelijke adviesclub van de minister, vroeg aandacht voor belangrijke punten: PTT Telecom moet voor al zijn diensten heldere kostenberekeningen neerleggen, zodat de verhouding tussen monopolie- en concurrerende diensten beter controleerbaar is. BTG bepleitte zijn eerder op deze plek geuite zaak voor vergaande verlaging van tarieven, tot 40 procent. BTG vindt het onjuist dat TND het kostenniveau van PTT Telecom mede als maatstaf neemt voor bepaling van het rendement op de huurlijnen. Deze methode reflecteert niet de situatie ‘als ware er concurrentie’, zoals de doelstelling is bij het controleren van tarieven die een monopolist hanteert. Telecom moet een prikkel krijgen efficiënter te gaan werken, zo stelde BTG-directeur Ton de Liefde, zodat ook de kosten afnemen. Giel Provoost, telecom-manager van Rabofacet, voegde daar aan toe het vreemd te vinden dat bij het bepalen van de kosten en het rendement, door TND cijfers over 1994 zijn genomen. Terecht vergelijkt TND de PTT-tarieven voor huurlijnen ook met die in landen waar partijen elkaar al beconcurreren, maar de conclusies daaruit zijn niet hard genoeg. Met name voor lijnen over korte afstand krijgt PTT te veel ruimte om te hoge tarieven te handhaven, vindt Rabofacet.
Opvallend was de inbreng van Vecai. De kabelaars vinden het eigenlijk onnodig dat de minister zich nog met de kosten van huurlijnen inlaat zodra er concurrentie is. De Vecai vreest mogelijk dat haar leden ook de boeken zullen moeten openen, zodra ze zich commercieel gaan opstellen.
Vecai vindt het onjuist dat de minister een vergelijking trekt tussen PTT en buitenlandse telecom-bedrijven. Zo wordt nog niet duidelijk of PTT de ene dienst die veel concurrentie ontmoet, ondersteunt met hogere inkomsten van minder concurrentiegevoelig aanbod.
Dat laatste, kruissubsidiering genoemd, ontkent PTT al jaren bij hoog en bij laag. Ze beroept zich ondermeer op accountantsrapporten van Coopers & Lybrand. Die stelligheid van PTT is niet terecht, zo blijkt uit een audit van Berenschot over de gehanteerde methoden voor kostprijsberekening van huurlijnen.
Berenschot kan ver meegaan in het boekhouden van PTT, maar strooit op essentiële punten met kritiek, zoals met: ‘Alhoewel het gegevens betreft die gebruikt worden voor de interne besturing van Telecom en op grond daarvan een hoge betrouwbaarheid zouden moeten hebben, is de validiteit van de door het systeem gebruikte gegevens nog niet aangetoond.’
Tevens plaatst het bureau vraagtekens bij de omgang van PTT Telecom met overcapaciteit op kabels: ‘Voor zover wij kunnen nagaan vormen de bezettingscijfers van de infrastructuur geen bedrijfseconomische stuureenheid.’
Capaciteit, toch het belangrijkste onderscheidende element van gebruik van lijnen voor diensten, speelt in geen van de negen grootboekrekeningen een rol. Ronduit verwerpelijk vindt Berenschot de toerekening van de kosten van nieuw aangelegde, nog niet in gebruik zijnde infrastructuur aan klanten op het bestaande netwerk.
Het rapport-Berenschot is een uitstekende voorproef van wat de telecom-markt straks te wachten staat. Het is echter twijfelachtig of de bevindingen tot optimisme stemmen over de haalbaarheid van regulering van de interconnectiviteit. PTT stelt zich momenteel ruimhartig op als een faire marktpartij, maar de kat is nog niet in het nauw gebracht door echt harde concurrentie. Gevreesd moet worden dat nauwkeurige kostprijsoriëntatie in de telecommunicatiemarkt een illusoire opgave is. PO