‘Terecht keert collega Kristen voor het oplossen van het software-vraagstuk terug naar de basis van het ‘probleem’ en zoekt hij de oplossing in de kern van communicatie: taal’, betoogt F. Twisk. Waarom echter een eigen methode ontwikkelen als volledig taal-georiënteerde methoden al beschikbaar zijn?
Het doet me deugd dat een vakbroeder, Gerald Kristen, het aandurft om, tegen de stroom in, het object-georiënteerde probleem tot zijn juiste vakinhoudelijke proporties terug te brengen (Oriënteert, eer ge begint; Natuurlijke taal als oplossing voor object-oriëntatie, 26 januari 1996). Zeker het verhaal over de valkuilen is voor praktijkmensen zoals ik zeer herkenbaar.
Thans is vrijwel alles object-georiënteerd. Zelfs analyse-methoden schijnen object-georiënteerd te zijn (bijvoorbeeld Object Oriented Analysis van Yourdon). Weer worden bedrijfs- en informatievraagstukken vanuit een technische invalshoek benaderd. Dit is volgens mij ook de reden waarom veelbelovende implementatiewijzen, zoals client/server en object-oriëntatie (OO), niet ten volle benut worden. Vanuit de software-optiek tracht men doelstellingen als herbruikbaarheid en flexibiliteit te bereiken. Echter, ook in dit geval geldt dat als we het probleem helder in kaart brengen, het al bijna opgelost is.
Omdat techniek als implementatie-platform de beperkende factor is, en niet de probleembeschrijving, zijn vraagstukken op het gebied van communicatie, van herbruikbaarheid, van effectiviteit en van flexibiliteit nooit vanuit één specifieke implementatietechniek, zoals OO-techniek, op te lossen. Het is daarom terecht dat collega Kristen voor het oplossen van het softwarevraagstuk terugkeert naar de basis van het ‘probleem’ en daarbij de oplossing zoekt in de kern van communicatie: taal.
Voor de tweede keer
Het enige dat ik wil toevoegen aan zijn sterke betoog, is het volgende. Als de automatiseringsvraagstukken vanuit de taal opgelost moeten worden, waarom dan een eigen methode ontwikkelen als al een flink aantal jaren volledig taal-georiënteerde methoden beschikbaar zijn (Niam-Isdm, gebaseerd op Universele Informatiekunde). Op basis daarvan zijn ondermeer in Eindhoven reeds zeer eenvoudige implementatievoorschriften voor object-oriëntatie ontwikkeld.
Aangezien deze methode voldoet aan alle door Kristen gestelde eisen (geen ‘abstracte’ omwegprodukten, een minimale verzameling samenhangende, volledige en begrijpelijke produkten, eenduidige voorschriften, gebruikmakend van normale taal en normale vaardigheden, de ‘gebruiker’ als uitgangspunt, incrementeel en niet-techniek georiënteerd), vraag ik me af waarom het nodig is een nieuwe methode te ontwikkelen. Als Kristen de basisuitgangspunten van Universele Informatiekunde kan onderschrijven, zou hij, omdat de Universele Informatiekunde en Niam-Isdm volledig terug te herleiden zijn tot die fundamentele uitgangspunten, logisch geredeneerd dezelfde methode voor de tweede keer ontwikkelen. En opnieuw ontwikkelen is nu juist wat hij, terecht, zelf niet wil!
F.N.M. Twisk, MBI